De rechtsplegingsvergoeding is een forfaitaire tegemoetkoming in de kosten en het ereloon van de advocaat van de in het gelijk gestelde partij. Deze is te betalen door de partij die door de rechter in het ongelijk werd gesteld.
De rechter bepaalt de grootte van deze rechtsplegingsvergoeding in functie van de waarde van de vordering: hoe groter de waarde van de vordering, hoe hoger de rechtsplegingsvergoeding. Voor vorderingen die niet in geld waardeerbaar zijn, wordt een vast bedrag voorzien.
De bedragen van deze rechtsplegingsvergoeding worden in een Koninklijk Besluit vastgelegd.
Voor het eerst sinds de invoering ervan, zijn de basis-, minimum- en maximumbedragen van de rechtsplegingsvergoeding verlaagd met 10%. De nieuwe tarieven gaan in vanaf 01/03/2023.
UPDATE :
Op de website van het College van de hoven en rechtbanken staat vermeld :
Actueel is er een onduidelijkheid in de rechtspraak over de interpretatie van het art 8 van het KB van 26 oktober 2007 -tot vaststelling van het tarief van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de artikelen 1 tot 13 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van de advocaat- zodat het onzeker is of de bedragen van de RPV dienen getoetst te worden aan het indexcijfer (basis 2004) van november 2022, dan wel van maart 2023. Het College heeft geen bevoegdheid om de wetgeving en reglementering te interpreteren of een bepaalde interpretatie op te leggen. We zullen dus even afwachten of de rechtspraak op dit punt verduidelijkingen zal aanbrengen. Inmiddels heeft het College de problematiek ook aangekaart bij het kabinet met de vraag om het betrokken artikel te wijzigen en te verduidelijken zodat eventueel op deze wijze de rechtszekerheid kan hersteld worden.
Download